Diamant uit de Kempen
Als kind zag ze de steentjes liggen blinken op de keukentafel bij haar grootvader. Toen had redactrice Kristel nog geen besef van de waarde van diamanten en de impact van de slijpersindustrie op de Kempen, waar haar familie woonde. Nu, vijftig jaar later, fietst ze gezwind de Diamantroute en komt alles te weten over het schitterend geslepen steentje.
- Fietsen
Ik herinner het mij nog als gisteren. Mijn zus en ik, ongeveer zeven en vijf jaar, staan op een van de bovenste slaapkamers bij mijn grootouders en gluren door de kier van een openstaande deur achter een kast een kleine ruimte in. Die deur en ruimte waren eigenlijk verboden terrein, maar iemand had ze per ongeluk open laten staan. Daar zat mijn grootvader. Onder een kantelraampje, in zijn stofjas, gebogen over een vreemd werktuig. Met een loep bekeek hij iets glinsterends. Die glinsterende steentjes hadden we ook al wel een keertje beneden op tafel zien liggen. Kijken mocht, aankomen nooit. Want die hele schittering in zijn verweerde handen waren niet meer of minder dan diamantjes. Je raadt het al: mijn grootvader was – net als velen uit de streek – diamantslijper. Reden genoeg om nu, meer dan vijftig jaar later, op mijn fiets te springen en samen met fotografe Siska de Diamantroute in en rond Nijlen te verkennen!
Nijlen, centrum van de diamant
Ons startpunt is het Diamantmuseum in Nijlen, meer bepaald de goed bewaarde slijperij Lieckens. Deze was een van de grotere uit de streek, al zag ze er min of meer hetzelfde uit als alle andere slijperijen. Werkbanken met aandrijfmolens voor het slijpen, houten zitbanken, hoge ramen gericht op het noorden, een kachel. Ze werd gebouwd in 1908 door Petrus Lieckens en er zou geslepen worden tot 1985. De steentjes kwamen vanuit Afrika Antwerpen binnen, waar een tekort aan ambachtslui rond 1900 opgevangen werd door de ‘zandboerkes’ van de Kempen, die zich vol overgave op deze (bij)verdienste stortten. De diamantnijverheid in de Kempen groeide binnen de kortste keren uit tot een heel imperium, dat Antwerpen als centrum volledig evenaarde. Frans Veraert (75) leerde het vak op zijn veertiende, van zijn vader. Hij loodst ons met een duizelingwekkende vakkennis door alle glinsterende facetten van het bewerken van een diamant en briljant en laat onze ogen tranen bij het aanschouwen van zoveel fraais. Frans is nog steeds heel trots op zijn vak en als het aan hem ligt, blijven we hier de hele dag. Maar: onze fietsbenen kriebelen en met een rugzakje rijk aan scherp geslepen kennis beginnen we aan de tocht.
En route
We zigzaggen Nijlen door en komen na een minuut of vijf al in het groen terecht. De IJshoeve in Bevel lonkt met huisgemaakt schepijs en dito taart, maar wij hebben een afspraak in een zijweg van de route en slaan rechtsaf naar de Emiliushoeve. Deze zorghoeve voorziet onder andere in een dagbesteding voor 35 mensen met een zorgbehoefte. Hier wordt gewerkt, met een brede lach. Jef en Wim kennen het hier op hun duimpje. Ze tronen ons mee naar de stallen en geven een staaltje van degelijk opruimwerk. Het is een en al zwieren en zwaaien met de rieken: plezier in je werk betekent hier iets. Op deze hoeve zijn wij getuige van een grote rijkdom, maar dan van een andere aard dan die in de diamantslijperij. Een vervuld hart kent geen prijs.
Knoop eens een zakdoek aan een kapel
Met een blij gemoed trappen we verder de asfaltweg af, een stukje bos door en dan laat ik fotografe Siska een heel klein eindje terugrijden om een stop in te bouwen bij Kruiskensberg in Herenthout. H meter naast de route, maar is absoluut een pauze waard: niet alleen kan je doorheen het tien hectare grote wandel- en speelbos stuiteren, om dan uit te komen bij de vroegere overzet in brasserie Het Schipke aan de Nete – ik herinner me nog hoe in vervlogen tijden daar een dametje je enkel bier of soep serveerde bij de kachel - maar ook voor je zielenheil kan je hier terecht. In de dertiende eeuw genas een herder die hier van een bron dronk. Ter ere van dat wonder werden er in de negentiende eeuw een kapel gebouwd en een kruistocht georganiseerd. Elk jaar is het hier nog ‘Kruiskensmarkt’, al vragen de vele geknoopte zakdoeken aan de kapel niet meer om genezing maar wel om… een lief! Hebben wij niet nodig, dus we vervolgen onze weg op de Diamantroute.
Gestel, stiltedorp
Deze route brengt ons via een alleraardigst bruggetje over de Nete, voorbij een aantal niet te missen kastelen in het landelijke Gestel. Het Hof van Rameyen, een waterburcht uit de dertiende eeuw, spreekt het meest tot de verbeelding. Nicolaas Rubens, tweede zoon van Pieter Paul, woonde ooit in het schilderachtige decor. De laatste bewoner van naam was afvalkoning Leo Van Gansewinkel, die het door Axel Vervoort ingerichte kasteel nog verder tot in de puntjes inrichtte en de slotgracht weer vulde met vers Netewater. Hij was een gulle gastheer, die zijn rijkdom graag deelde. In 2018 nodigde de kasteelheer het hele dorp uit om bij hem op het domein mosselen te komen eten, een onvergetelijke dag voor de Gestelnaren.
Gestel zelf werd in 2017 erkend als stiltedorp. Fotografe Siska en ik doen erg ons best om tijdens onze lunch niet te veel te tateren en zo aan de klappeistaak of schandpaal van het dorp te belanden. ‘Klappei’ betekent zo veel als babbelen, of een plek waar mensen vroeger een praatje kwamen slaan. ‘Staak’ staat dan weer voor schandpaal. Het gelijknamige koffiehuisje is vandaag gesloten, maar de lekker taartjes die ze er serveren zouden we zeker niet versmaden.
Langs de Nete
De route roept alweer en kronkelt deze keer mee met de meanderende Kleine Nete.
Met haar slingerend verloop is ze een levensader voor natte en droge biotopen. De oevers, de lager gelegen drassige weilanden, de broekbossen, de beemden verderop … alles barst van leven. We zijn ver weg van alle verkeer en fietsen doorheen de natuurlijke geluiden van kwakende kikkers, zoemende insecten en kwetterende vogels. Een roofvogel stoot een hoge schreeuw uit, de muizen in het veld schieten weg. Met de komst van het Sigmaplan zal er nog meer ruimte gegeven worden aan water en moeras, om waterrijke flora en fauna te herstellen. Of we dan nog over deze dijken zullen kunnen bollen is nog niet duidelijk, maar vandaag laten we dat niet aan ons hart komen. Fietsen langs een natuurlijke waterloop is puur genieten. Achter elke bocht wisselt het landschap: daar een kerktoren, daar een trein die het weiland in tweeën snijdt, daar een troepje heldhaftige wielrenners in gekleurde pakjes...
Mijn moeder, diamantkoerier
Ik beeld me in hoe mijn moeder, nu 86 jaar, hier vroeger gefietst heeft. Ze trapte als dertienjarige met de geslepen steentjes van haar vader van Nijlen naar Berlaar, om ze daar af te geven bij een werkgever. Daar stelde ze zich helemaal geen vragen bij. Nochtans wist ze dat de steentjes veel waard waren, want wanneer er thuis eentje zoek was, moest iedereen van het gezin de vloer mee borstelen en zoeken tot het ontbrekende diamantje gevonden was.
Heel de streek rond Nijlen, Grobbendonk, Vorselaar, Berlaar, Lier... ademt overigens nog de geest van het schitterende steentje. Toen ik in 2011 samen met mijn man ons huis in Berlaar kocht, ontdekten we in een klein gebouwtje achter in de tuin ‘ijzers’ in de vloer. ‘Van de slijpmolens’, zo wist onze tachtigjarige buurman ons toen te vertellen. Er werd duchtig geslepen in de Kempen, in honderden grote en kleine slijperijen, maar vooral ook thuis na de uren. Zelden heb ik een gebouwtje zo gepoetst als dat kleine ‘atelier’, maar helaas, er was geen steentje meer te vinden.
Naar Lierke plezierke
We verlaten Berlaar om de Kleine Nete verder te volgen tot Lier, waar ze zal samenkomen met de Grote Nete. In de omringende vallei is het een klein paradijs voor watervogels, én voor de recreant die houdt van wandelen, fietsen, vissen, kanoën of zelfs een pleziervaartochtje. Lier is bijna helemaal omringd door haar Vesten, waarlangs de Binnennete stroomt. Een aangename groene gordel waar fietsers, wandelaars en joggers elkaar begroeten terwijl de zon met het bladerdek van de hoge bomen speelt. Lierke plezierke heeft zo veel te bieden dat je hier makkelijk een paar dagen kan doorbrengen. De Schapenkoppenstad dankt haar naam aan het feit dat ze in de veertiende eeuw kozen voor een schapenmarkt in plaats van een universiteit, een keuze die haar vandaag nog net kleinschalig genoeg houdt om overzichtelijk en pittoresk te zijn.
We vergapen ons even aan de bekende Zimmertoren, een toren uit de dertiende eeuw die Louis Zimmer in 1930 voorzag van dertien klokken met verschillende tijdsaanduidingen, waaronder jaargetijden, watergetijden, fasen van de maan, enzovoort. We slenteren ook door het Begijnhof, dat met zijn 11 straatjes en 162 huisjes tot Unesco Werelderfgoed behoort. Pas in 1994 stierf het laatste begijntje, en ik neem me voor om De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa begijntjen van de vermaarde Fé – Felix Timmermans – nog eens te lezen. Van zoveel cultuur krijgt een mens honger, en die stil je in Lier uiteraard met een Liers Vlaaike. Een klein, kruidig gebakje volgens een recept van ongeveer 300 jaar oud. Verrassend lekker vindt ook Siska, én beschermd. Het vlaaike mag enkel op Liers grondgebied gemaakt worden.
De stilte van de Kesselse Heide
Gesterkt door het lekkers bollen we Pallietergewijs alweer het groen in, deze keer steken we via een steile spoorwegbrug de Nete en het Netekanaal over en genieten we van het bomenrijke weggetje dat naar en door Kessel slingert. In mijn jeugd bouwde ik hier schaamteloos kampen op plekken waar ik meer dan waarschijnlijk flora en fauna verstoorde. Nu heeft Natuurpunt een groot deel van het bosje in beheer. Ik herinner me het verhaal van Mosseltoor, een heks die hier zou leven. Volgens de legende wilden op een dag ‘kwade mannen’ haar vermoorden met een bijl, maar Mosseltoor had koorden boven haar bed gespannen waarin de bijl bleef steken. Voorwaar een echt heks dus, maar ik waande me als kind hier prinses in deze bossen. En mijn ridder? Die zou ik zeker op Liers grondgebied tegenkomen. Wat ook bleek te gebeuren...
We trappen vrolijk verder over de autovrije of -luwe weggetjes en ter hoogte van de Kesselse Heide kunnen we kiezen of we de route inkorten tot 43 kilometer of de volle 53 kilometers fietsen. Provinciaal Domein Kesselse Heide willen we sowieso even verkennen, want hier stond volgens Frans de slijperij waar hij werkte. ‘Een hele grote, er werkten wel 50 mensen!’ Het gebouw is verdwenen, de heide maakt zich op om straks haar eigen paarse rijkdom tentoon te spreiden. Vandaag is dat nog niet zo, bosjes, zandvlakten en poeltjes wisselen elkaar af. Uit nostalgie stoppen we bij de Hoefijzerput. Deze duidelijk gegraven waterpartij was ooit een drinkplaats voor paarden. Later werden er door jongeren heuse wateroorlogen uitgevochten, met een ‘klakkebuis’, een blaaspijp gemaakt van een uitgeholde vlier met de besjes als kogels. Vroeger stond er meer water in de put, maar door de verhoging van de dijken langs de Nete in 1970 kwam er minder toevoer vanuit die kant. Ook de klimaatverandering zal de put uiteindelijk reduceren tot een slijkerige gracht die ongetwijfeld weer nieuw vertier met zich zal meebrengen.
Bizonvlees van eigen kweek
Wie de verkorting aan zijn fietspedaal lapt en verder trapt, volgt alweer een heel eind de Nete en later het Albertkanaal. Als je geluk hebt, kan je onderweg zelfs bizons spotten. Niet omdat er een Nijlenaar met een identiteitsverwarring cowboy-gewijs zou rondlopen, maar wel omdat slagerij hoeveslagerij ‘t Gewat zich specialiseert in bizonvlees. Die passeren we ook op onze route. Helaas is ook brasserie De Slappe Uier gesloten. Je kan er in een sober no-nonsense decor genieten van een mals stukje eigen gekweekt vlees, met een hoeveelheid steppegras-frietjes waar zelfs een forse koewachter een hele kluif zou aan hebben.
En zo eindigen we weer waar we de dag begonnen: bij het verhaal van het schitterende steentje. De hele tocht leerde mij vooral dat rijkdom in verschillende vormen komt, en vooral dat de gastvrije, nuchtere Kempenaar nooit echt uit was op status en vertoon. Op zijn vakmanschap daarentegen was hij fier. Kon hij zijn kinderen tonen, dan blonk hij nog meer dan de diamant zelf.
Op (je fiets) naar de Kempen!
De lekkerste ijsjes onderweg, toffe BB’s en héél veel mooie natuur om door te fietsen: alle praktische info over de Diamant-route vind je in de handige Reiswijzer op pasar.be
Het werk van een slijper
Gepensioneerd slijper Frans Veraert is nu 75 jaar en komt uit Bevel. Hij vertelt zijn verhaal: ‘Vanaf af mijn veertiende leer ik slijpen van mijn vader, en dat heb ik gedaan tot mijn zestigste. Een diamant arriveerde als een ruwe steen. Eerst werd die gekloofd, zo krijg je zuiverdere stukken. Daarna geeft een snijder er een eerste vorm aan. En dan belandt het steentje bij een slijper, zoals ik er een was. In het begin kreeg een slijper hulp van een versteller, die het diamantje vastzette in een juiste hoek, in een dop. Die ‘doppen’ werden technisch steeds verfijnder, zodat ook dat stukje van het werk makkelijker werd. Wij slepen er 9 vlakjes aan, allemaal onder een bepaalde hoek. Op die vlakjes legden we achtkanten, ‘pinkelen’. Die basis moet perfect zijn, vandaaruit kan je een briljant maken. Wij waren precisiewerkers, maar we zaten wel de hele dag onder het stof. In de Kempen waren de arbeiders heel solidair met elkaar. Wij wisselden materiaal uit, ook technische weetjes gaven we door. In Antwerpen was het veel meer ieder voor zich, dus ik ben altijd in de Kempen gebleven. We werkten per stuk, wat maakte dat zo goed als iedereen ook thuis nog diamantjes sleep. Wat zo’n geslepen steentje uiteindelijk waard was, heb ik nooit geweten.’
Wim en Jef van de Emiliushoeve
De Emiliushoeve is vooral gekend als zorghoeve, waar 35 mensen met een zorgnood een zinvolle dagbesteding vinden. Ze helpen op het veld, bij het verzorgen van de dieren, het bereiden van het voedsel, in de winkel of in de cafetaria. Er wordt samen gewerkt, samen gekookt, samen gegeten, samen geknuffeld. Instellingen, scholen en bejaardentehuizen kunnen een dagje komen meehelpen op de boerderij.
Een straatje verder vind je Veldvolk, een coöperatieve met onder andere een korte ketenwinkel en een cafetaria met een inclusieve tewerkstelling. De Emiliushoeve raakte bekend door het tv-programma Out of Office, waarbij mensen met een burn-out tijdelijk konden meedraaien op de hoeve.
Wim en Jef werken wekelijks op de hoeve. Jef vertelde ons toch dat hij hier heel graag werkt, al veel geleerd heeft en veel vrijheid en verantwoordelijkheid krijgt. Ondertussen werkt hij ook bij Veldvolk, in de cafetaria. Alleen maar blije en fiere gezichten hier!