Heibel in Heidelberg
Op terugweg van het Zwarte Woud doet Luc Zaman het historische Heidelberg aan. De universiteitsstad is ook voor toeristen aantrekkelijk en levert een mooie citytrip op. Zelfs met wat tegenslagen kan het bezoek niet stuk.
- Kamperen
De stad Heidelberg, in het noordwesten van bondsstaat Baden-Württemberg, is een ideale bestemming om onderweg naar huis nog een mooie dag aan je vakantie te breien. De stad aan de Neckar is bekend als universiteitsstad, maar heeft de dagjestoerist ook heel wat te bieden. Maar voordat we de stad gaan verkennen, moeten we een camperplek vinden. Er is een camping in Heidelberg, maar we verkiezen een camperplek. Die zijn er echter niet in Heidelberg zelf, dus wijken we uit naar Ladenburg, op zo’n 10 km van de stad, richting Mannheim. De camperplaats belooft 26 plaatsen op een vrij nieuw terrein.
Hier hebben de eerste keer pech. Omdat we op een zaterdag in mei tegen de middag aankomen, is er geen meter meer vrij. Gelukkig is er op wandelafstand nog een tweede terrein, echter zonder voorzieningen. Maar dat is prima voor een nachtje. Het alternatieve terrein heeft ook vlakke plaatsen en is begrensd aan de ene kant door een skateterrein en aan de andere zijde met een paardenweide. Bovendien staan we hier voor de helft van de prijs. Op de gewone camperparking betaal je 11 euro, hier slechts 5 euro per nacht. Betalen doen we door een enveloppe met de centen en een ingevuld document aan het receptiehuisje in de bus te steken.
Studentenstad
We besluiten met het openbaar vervoer naar Heidelberg te trekken. Daarvoor wandelden we naar het centrum van Ladenburg. Dit dorpje is eigenlijk ook wel een bezoekje waard: mooie oude vakwerkhuizen, een omwalling én het geboortehuis van Carl Benz, ja die van Mercedes-Benz. Om het halfuur is er een bus, dus we kunnen bijna onmiddellijk opstappen. Aan het station van Schriesheim hebben we dan een tramaansluiting naar het centrum van Heidelberg. Na een dik halfuurtje staan we in hartje Heidelberg, op de Bismarckplatz.
Zodra we van de tram stappen, is het duidelijk: we zijn hier niet alleen. Bewoners, studenten en toeristen genieten van het mooie weer en een vrije dag. We gaan op zoek naar een stadsplan, en dus naar het toeristenbureau. Op goed geluk wandelen we van de rivier de oude stad in. We komen voorbij de prachtige Stadthalle, een congres- en cultuurcentrum in Jugendstil. Via een klein straatje komen we aan een groot plein, het Marstallhof, met massa’s lunchende studenten. Het Marstall is dan ook de universiteitsmensa. Meteen is duidelijk dat Heidelberg een grote studentenstad is. De Ruprecht-Karls-Universität is de oudste van Duitsland, en is zelfs 40 jaar ouder dan de Leuvense universiteit. Er studeren zo’n 30.000 studenten aan 12 faculteiten.
We laveren tussen de jongeren naar de winkelstraat. De verkeersvrije Hauptstraβe is vergelijkbaar met de Meir van Antwerpen: één mensenzee. Met dank aan het mooie weer. Ook hier voornamelijk toeristen in alle talen, van Spaans tot Japans. Aan het eind van de Hauptstraβe, tegen de rivieroever, bevindt zich het toeristenbureau (Leyergasse). Daar krijgen we een vriendelijke uitleg en ook de tip om de oude brug over te steken en via een wandelpad tot aan de Philosophenweg te klimmen. Daar boven is het mooiste uitzicht op de stad.
Dubbele pech
Voordat we ons aan die klim wagen, moeten we eerst iets eten. Kort voor het toeristenbureau hadden we een leuk en nog vrij rustig terras gezien. We vinden bij restaurant Sudpfanne een tafeltje in het zonnetje en bestellen onze lunch. Aan de overzijde van de straat, zo merken we, is een huisbrouwerij gevestigd. Een groot bord nodigt passanten uit voor een degustatie. Spijtig, maar omdat we wat klimwerk voor de boeg hebben, moeten we passen.
Wie honger of dorst heeft in Heidelberg, komt zeker aan zijn trekken. Je hebt de keuze van junkfoodketens tot culinaire etablissementen. Een bijzondere horecazaak is Hans im Glück: het interieur is een berkenbos. Tussen de tafels staan tientallen boomstammen, of andersom.
Na de lunch trekken we naar de Alte Brücke. Ook hier wemelt het van toeristen die poseren voor de mooiste selfie. Op de andere oever zien we meteen het wandelweggetje. Tussen twee hoge muren klimmen we naar boven. Een beetje onwerkelijk allemaal, het lijkt wel een scène uit Alice in Wonderland. De pittige klim leidt inderdaad naar een uitkijkpunt. De dame van het toeristisch bureau heeft niet gelogen: het uitzicht op de stad is adembenemend. Al kan dat ook van de beklimming zijn. Na enkele kiekjes keren we terug en we wandelden naar de Karlplatz. Daar, zo hebben we ons laten vertellen, vertrekt elk halfuur een openluchtbusje. Omdat het echter is afgehuurd door een groep, kunnen we niet mee. Pech, dan maar weer de benenwagen. We trekken richting kasteel. Ook hier treffen we het niet: de Bergbahn of kabellift is buiten dienst. Er zit dus niets anders op dan met de massa mee te gaan, als een leger mieren achter elkaar, 333 trappen op tot aan de ingang van het slot, zo’n 80 meter boven de vallei.
Waarom niet?
Het renaissancekasteel heeft wel iets, ondanks de drukte. De terracottakleurige stenen (van rode Neckar-zandsteen) met de bovenste ruïneverdieping vormen wel het dramatische decor voor een of andere opera. De oudste delen van het kasteel dateren van 1214. De toegang is opvallend/verdacht goedkoop (schrappen wat niet past), slechts 4 euro per persoon. Op het binnenplein bemerken we bordjes die rondleidingen aankondigen, in het Duits en in het Engels. Maar alweer pech: we hadden aan de kassa een ticket hiervoor moeten kopen. Dan zelf maar wat rondgewandeld. Een intrigerende wegwijzer stuurt ons naar ‘Das Groβes Faβ’, in de benedenverdieping. Dat blijkt het grootste houten biervat ter wereld te zijn, met een inhoud van 221.000 liter, dat is dus goed voor 884.000 pintjes. Het is gemaakt van 130 eiken, is 8 m lang en 7 m breed. Wie wil, kan boven op het 16de-eeuwse vat klimmen via een draaitrap.
Tegenover het vat staat Perkeo. Dat is een legendarische dwerg. Begin 18de eeuw was Karl III Philipp keurvorst en gouverneur van Voor-Oostenrijk met zetel in Innsbruck. De vorst kon naar verluidt de dood van zijn vrouw en dochter moeilijk verwerken en hij werd meermaals stomdronken naar huis gebracht. Op een dag ging hij een drinkduel aan met een Zuid-Tiroolse dwerg, Clemens Pankert (of Giovanni Clementi). De keurvorst werd echter onder tafel gedronken en verloor zijn weddenschap. Onder de indruk van de drankvastheid van de dwerg benoemde de vorst hem tot zijn hofnar en nam hem mee naar Heidelberg. Wanneer Clemens daar de vraag kreeg of hij het reuzenvat zou kunnen leegdrinken, antwoordde hij – in zijn Italiaanse moedertaal: ‘Perché no (waarom niet)?’ Dat werd zijn vaste antwoord telkens iemand hem een glas aanbood: perché no. Zo werd hij in Heidelberg algauw bekend als ‘Perkeo’. Karl III Philipp benoemde Perkeo dan maar tot beheerder van het grote vat. Hij bezat de sleutel van de kelder en werd een drinkebroeder van de vorst. De keurvorst vertrouwde zijn hofnar zelfs meer dan zijn biechtvader, en hij ging dan ook regelmatig te rade bij de dwerg. Perkeo stierf op 33-jarige leeftijd.
Zonnen op de oever
We klimmen terug naar buiten. Terug op het binnenplein valt ons een aanduiding op van het ‘Duitse apothekersmuseum’. Dit museum is ook inbegrepen in de prijs. Het bevat een heleboel flesjes en kastjes. Na ons museumbezoek wandelen we naar het grote uitkijkpunt. Vanaf hier heb je een mooi zicht op de stad en de rivier. Normaal gezien kan je langs hier het slot verlaten en zo terug naar de stad afdalen, maar door werken aan de bestrating, is ons dat verhinderd. We moeten dus opnieuw langs de trappen de afdaling maken. Dat gaat wel wat makkelijker dan andersom. Onderweg moedigen we de puffende klimmers aan.
Terug in de stad gaan we nog even een vaak gefotografeerde dame groeten, op de Kornmarkt staat de Madonna uit 1718 te blinken in het zonnetje. En zo komen we weer uit op de Bismarckplatz. We houden Heidelberg voor bekeken. De tram neemt ons opnieuw mee naar de overkant van de Neckar. Op de ligweide aan de oever krioelt het van het volk, dat daar ligt te zonnen, barbecuet of flaneert. Ongetwijfeld zijn dit de locals die de toeristendrukte in de stad ontvluchten.
Aangekomen op onze camperplaats halen we onze stoelen en tafel uit en genieten we ook nog even van de rust en een gerookte forel uit het Zwarte Woud. Een fijn besluit van een mooie dag.