De laatste druiventelers

7 minuten leestijd

‘Niet doen!’, roept druiventeler Filip Dewit als ik een blauwe parel schoon boen. ‘Het donslaagje is natuurlijk en ons eerste kwaliteitskenmerk.’ Mijn tanden kraken de krokante schil die verrassend dun is. Een teken dat in de serres volop werd gestookt. De zoete sappige vrucht rolt rond in mijn mond, tot op de pit. ‘Doorslikken, als je op de pit bijt, wordt ze bitter!’ Ik heb zonet een Vlaams-Brabantse tafeldruif gedegusteerd.

 

reportage
  • Uitstappen en vakanties
Overijse

De kwaliteit van de tafeldruif wordt wereldwijd geroemd en toch heeft de druiventeeltsector in Vlaams-Brabant het moeilijk. Wij vroegen aan Pasar-lid Willy Van Beneden of hij ons door zijn druivenstreek wil loodsen. Als een van de bezielers van het Bezoekerscentrum Dru!f is hij de geknipte man om ons te tonen hoe de laatste druiventelers het hoofd boven water houden.

We leggen het traject af langs de Druivenfietsroute die de glazen dorpen Overijse, Huldenberg en Tervuren verbindt. ‘Samen met Hoeilaart vormen ze zowel een toeristische als een economische cluster’, vertelt Willy als we aankomen in de Woudpoort.

Dit sociale tewerkstellingsproject van de lokale vzw 3WPlus zorgt ervoor dat mensen die onze snelle maatschappij even niet kunnen volgen, met veel engagement en liefde voor de regio begeleid worden in hun job. Ze runnen de streekproductenwinkel en onderhouden de verhuurfietsen. Willy: ‘En ze geven de fietsers graag een flink gevulde picknickmand mee.’

Dat laten we ons geen twee keer zeggen. In geen tijd heeft de chef-kok van dienst een uitgelezen maaltijd in onze korf gelegd: kraakvers brood, druivenconfituur uit Huldenberg, Beverse kruidenkaas en uiteraard ook enkele pittige druivendrankjes. In het informatiepunt verzamelen we nog snel wat bijzonderheden over het Zoniënwoud, het grootste beukenbos van België waar we straks langs bomen van tweehonderd jaar oud zullen fietsen.

 

Zoniënwoud als natuurlijk schild

We zetten nu koers naar het bezoekerscentrum Dru!f dat in 2012 de deuren opende in het centrum van Overijse. Onderweg legde Willy al uit waarom een product dat wij nog altijd associëren met het warme Zuiden in deze streek toch kan gedijen. ‘Onder de leemgrond zit een kalkrijke mergelbodem, de IJse zorgt voor bevloeiing en in het glooiende landschap kunnen de serres op de zuidelijk gerichte hellingen maximaal van het zonlicht profiteren. Bovendien vormt het Zoniënwoud een natuurlijke bescherming tegen de gevreesde hagelbuien.’

In het bezoekerscentrum start de geschiedenis van de  tafeldruif met Felix Sohie, de tuinbouwer die in 1865 die geografische voordelen al zag en de eerste druivenserre bouwde in Hoeilaart. Enkele jaren later telde zijn bedrijf meer dan driehonderd serres. Om de oogst te spreiden en de kwaliteit te verbeteren, werden ze verwarmd met strovuren. ‘Die warme teelt heeft grotendeels de topkwaliteit bepaald’, vertelt Willy.

Hoewel de druiventeelt veel succes kende, blijven er nu amper nog beroepstelers over.

Hij toont ons de zes druivensoorten die al anderhalve eeuw uit de ranken rollen. ‘De bekendste zijn de Royal-druif en de Leopold III, waarvan de koning in 1937 het peterschap op zich nam. De bessen kunnen tot vier cm dik worden en ze hebben maar één pit.’ In de voetsporen van Felix Sohie begonnen de gebroeders Danhieux druiven te telen in Overijse. Daarna ging het snel. Met de komst van de stoomtram en de Hallen der Voortbrengers in Brussel kregen de druiven een steeds groter afzetgebied. Er werden syndicaten en coöperatieven opgericht.

Ook Overijse kwam helemaal onder glas te zitten, met 35.000 serres en een opbrengst waarvan 5.000 gezinnen konden leven. ‘Met de eenmaking van de Europese markt in 1961 kwamen de goedkopere druiven uit het Zuiden’, zegt Willy. ‘Bovendien werd het verwarmen van de serres door de energiecrisissen onhoudbaar. Vandaag zijn er nog amper twintig beroepstelers over, naast de liefhebbers die geen afscheid kunnen nemen van hun serre, maar er de kost niet meer mee verdienen.’

Te weinig zon en sloekerziekte

Bij druiventeler Dewit staat met Filip Dewit de vijfde generatie aan het roer. Ook zoon Koen heeft de smaak al te pakken. Hij volgde een economische opleiding en leerde de druivenstiel van zijn vader.

‘Ik kan nu beide combineren’, lacht hij. ‘Eerst de druiven telen en ze daarna aan de man brengen op weekmarkten en in onze bedrijfswinkel. Aan de kwaliteit kunnen we niets meer verbeteren, die is top. Ook aan het teelproces valt weinig te veranderen. Mijn uitdaging is duurzame energiesystemen zoeken om de serres te verwarmen zodat we onze tafeldruif betaalbaar kunnen houden.’

Grootvader Urbain, intussen 83, liet het bedrijf dat Jean-Baptiste Dewit in 1900 had gesticht groeien tot vijfentwintig serres. ‘Nog de klassieke lage vorm met kleine ruitjes’, zegt hij. ‘De warenhuisserres die we nu hebben, zijn winddicht en houden de warmte beter bij. Tegelijk is de hoogte een buffer voor grote temperatuurschommelingen buiten.’

Urbain knikt goedkeurend als hij kleinzoon Koen hoort praten over de druivenverkoop. ‘Ik heb de crisis van 1961 meegemaakt en dacht ook niet aan opgeven. Elke morgen reed ik met een volgeladen auto druiven naar Le Bon Marché in Brussel. Op de hoek van de parking zette ik de kofferbak open. Clandestien, maar ‘s avonds waren al mijn druiven wel verkocht.’

Filip, die vandaag zaakvoerder is, schudt lachend het hoofd. Hij kent het verhaal van zijn vader intussen wel. ‘Druiven telen is vooral hard werken in de serres. Met 7.000 m² klimaatgestuurde warenhuisserres en vier variëteiten druiven hebben we onze handen vol’, zegt hij.

Door klimaatregeling kan een seizoen haast niet mislukken, tenzij er te weinig zon is.

‘Vanaf het klaarmaken van de bodem in de winter, de snoei, de druivelaar op één zetten, de dieven wegnemen en de trossen uitkorrelen tot aan de oogst. In februari verwarmen we de eerste serres tot 20 °C, elke twee weken schuiven we op zodat het werk en de oogst gespreid worden. Als je het goed uitkient, kun je soms twee variëteiten tegelijk oogsten. Onder druiventelers spreken we dan van een “dertiende maand”.'

'Of we soms een mislukt seizoen hebben? Met de klimaatregeling hebben we bijna het hele teeltproces zelf in handen. Alleen te weinig zon kan ons nog parten spelen, want die hebben we nodig voor de suiker. Of de “sloekerziekte”, waarbij er te veel trossen op elkaar groeien omdat we niet zorgvuldig genoeg hebben gesnoeid.’

Wijn van de restjes

Bijna een eeuw was de Brabantse tafeldruif voldoende om verschillende generaties druiventelers van werk te voorzien, maar begin jaren vijftig was de gouden tijd voorbij.

De druivenuitvoer daalde terwijl de productiekosten stegen, en op de binnenlandse markt kwam de zuiderse goedkope tafeldruif in zicht. Tien dappere druiventelers zagen de bui hangen en richtten de coöperatieve ISCA op, waar ze de overschotten tot wijn verwerkten.

Gids Willy neemt ons mee naar de kelders van Pips en Flup Soniën. De familie nam in 1978 de coöperatieve over en vandaag perst Pips met veel passie geestrijke drankjes uit de ‘stootkarretjesdruiven’.

In zijn assortiment zitten naast wijn ook aperitieven en sterke dranken. Zuzeke’s Eik, een Welriekende Vermouth, de Kelleborre’l…

Wij houden het bij een glaasje Kir Royal, want straks staan er op onze druivenfietsroute nog enkele pittige hellingen op het programma, en dan kunnen we flanellen benen best missen. In de plaats bezorgt broer Flup, die zich over de druiventeelt ontfermt, ons een tros Royaldruiven.

Klasse I, wat betekent dat hij volgens Europese normen minstens 250 gram weegt.

Maar Flup is royaal, schikt 800 gram druiven in een kuipje en legt dat voorzichtig in onze picknickmand.

 

Druiven per stuk te koop

Nu we de Vlaams-Brabantse druif zo goed hebben leren kennen, willen we al dat lekkers ook proeven. Op Solheide, tussen serres van het eerste type, met lage puntdaken en kleine ruitjes, spreken we onze picknickmand aan.

De Royal-druiven laten we voor het laatst, want dit is een topproduct dat geëxporteerd wordt tot in Japan, waar ze per stuk worden verkocht.

‘In 2008 kreeg de Vlaams-Brabantse tafeldruif een Europese erkenning en sindsdien draagt ze het label van Beschermde Oorsprongsbenaming’, legt Willy nog uit. ‘Die wordt alleen toegekend aan exclusieve producten met specifieke kwaliteiten die eigen zijn aan een regio en geteeld worden volgens de lokale kennis.’

Als druif op de taart kreeg de regio in 2012 de titel van Ambassadeur Vlaanderen Lekker Land voor de provincie Vlaams-Brabant. Op de uitgestrekte Solheide, met uitzicht op de glazen dorpen waarover de o zo nodige zon volop schijnt en met het zacht kabbelen van de IJse in onze oren, smaakt de Vlaams-Brabantse tafeldruif naar meer. Véél meer.

Tekst Suzanne Antonis - Foto’s Michaël Dehaspe

Dit artikel is verschenen in het zomernummer (juli/augustus) van 2014.

deel Artikel

Word lid voor 39€

Op zoek naar kwalitatieve invulling van je vrije tijd?

Word lid van Pasar en ontdek een wereld vol boeiende activiteiten, inspirerende reizen en gezellige samenkomsten. Met Pasar geniet je van een gevarieerd aanbod aan uitstappen en evenementen, afgestemd op jouw interesses en wensen. Sluit je aan bij onze warme community en beleef onvergetelijke momenten samen met andere enthousiaste leden.

Ga voor de Pasar-pas!

lees meer