Overleven in een Luxemburgs bos
- Kamperen
Wildcraftgidsen zijn mensen die van wanten weten als het erop aankomt je plan te trekken in de wilde natuur, zonder het comfort van de beschaafde wereld. Geitenwollen sokken dragen ze niet, en ook voor de rest zien ze er opvallend normaal uit. Buiten die kaki broek met wel héél veel zakken misschien.
Hun liefde voor de natuur gaat gepaard met een grote honger naar kennis en inzicht in het reilen en zeilen van die natuur. Mocht je ooit écht in een survivalsituatie terecht komen, dan kan je maar beter hopen dat er toevallig een Wildcrafter in de buurt is.
Wij waren heel benieuwd hoe we het ervan af zouden brengen, weg van de bewoonde wereld en back to nature. We ondervonden het aan den lijve tijdens een survivalweekend voor de hele familie in een bos in de buurt van het Waalse Bertogne.
De regel van drie
‘Kennen jullie de regel van drie?’ informeert Jurgen, opper-survivaller en bezieler van Wildcraft Gidsen. Wij kuchen eens en kijken peinzend naar elkaar. ‘Een mens kan maximaal drie minuten zonder lucht, drie dagen zonder water en drie weken zonder voedsel’, legt hij uit. Dat bepaalt meteen ook de volgorde waarin je je problemen moet aanpakken wanneer je je onverhoopt in een situatie bevindt waarin je moet zien te overleven.
Wat als je vliegtuig neerstort, je de crash overleeft en je je vervolgens in het wild staande moet houden? Dan ga je eerst een shelter bouwen, zodat je een onderkomen hebt voor de nacht, dat je beschermt tegen weersomstandigheden en rondscharrelende dieren.
Het volgende waar je je druk om zal moeten maken is drinkbaar water. Daarna is vuur maken aangewezen, voor warmte, om dieren op afstand te houden en om eten te bereiden. Pas als laatste moet je op zoek gaan naar iets eetbaars, zodat je je energie kan aanvullen.
Eén hand = één uur
Voor de zekerheid hebben we een tentje bij, maar een echte wildcrafter schrikt er niet voor terug zijn eigen hut te bouwen met wat het bos te bieden heeft. Dat betekent dus creatief aan de slag met boomstammen, takken, bosgrond, mos en twijgjes.
Maar wat voor hut bouw je dan? Blijkt dat er verschillende types bestaan, gaande van een ‘alles-op-de-grond-ligt-hut’ (bijgenaamd de natuurlijke slaapzak) tot een aanleunhut en een volledige hut. ‘Het eerste wat je moet doen, is meten hoeveel tijd je nog hebt voor de zon ondergaat’, aldus Jurgen. Dat doe je door de bovenkant van je hand onder de zon te houden en te meten hoeveel handen er tussen de onderkant van de zon en de horizon passen.
In de regel staat een hand gelijk aan een uur. Dat bepaalt hoe ingewikkeld je hut mag worden, want als je nog maar een uur daglicht over hebt, hou je het beter simpel.
Ronny en Evi geven ons tips om een goeie plek uit te kiezen voor onze hut. Je bouwt het best niet onder dode bomen of beuken, want die verliezen makkelijk takken. Ook moet je erop letten niet in het midden van een wildspoor te bouwen, als je tenminste geen zin hebt in nachtelijke ontmoetingen (everzwijnen zijn nogal nieuwsgierig). En als het terrein afhelt, zo legt Jurgen uit, moet je er altijd op letten dat je hoofd hoger ligt.
Ook is het best om je hut niet te groot te maken, want al die lucht moet verwarmd worden. Je moet jezelf zien als de batterij, en de hut als isolatie. Met een minimum aan lucht krijg je het dus sneller warm.
De kinderen - Felix, Lucy en Mirtha - gaan prompt op zoek naar goed gepositioneerde takken en grote lappen mos. Ze zijn zo geconcentreerd op het vinden van het juiste materiaal, dat de uren voorbij vliegen. Zou het de bedwelmende geur van bosgrond zijn? We worden er allemaal rustig van.
Onder begeleiding van de ervaren wildcrafters weten de kinderen tegen het einde van de dag een hut te fabriceren die zo in een designmagazine zou kunnen. ‘Pas na drie dagen is de hut echt volledig waterdicht’, legt Ronny uit, ‘omdat je er dan telkens nieuwe lagen bijlegt. Met zo’n 20 cm isolatie is deze hut veel warmer dan een tent.’
Gelukkig regent het die nacht niet. En lekker warm is het inderdaad, al was het maar omdat je de hut deelt met muisjes en spinnetjes die er al even enthousiast over zijn.
Drinkbaar water
Na het bouwen van de shelter is het aanvullen van onze vochtreserves de volgende prioriteit. Drie dagen zonder water en een mens legt het loodje; zover willen we het toch niet laten komen. Om onze dorst te lessen zijn er verschillende mogelijkheden, de ene al wonderlijker dan de andere.
‘We zouden regen kunnen opvangen’, stelt Mirtha voor. ‘Of het sap van vruchten drinken’, oppert Lucy. Felix heeft nog een ander idee: sap van de berk drinken. Dat zou je inderdaad kunnen doen, bevestigt Floris. Vers berkensap is lekker en bevat veel vitamines en mineralen, al is het er wel alleen in de lente.
Dauw opvangen is ook een goede optie, legt Floris uit. En daarvoor hoeven we niet in de vroege ochtend aan elke grasspriet te gaan slurpen. Handiger is om een T-shirt aan elk been te binden en zo door het gras te rennen. Nadien heb je ze maar uit te wringen en het goedje op te drinken. Ook een plastic zak rond de bladeren van een boom binden en dichtknopen, levert water op.
Een beek is natuurlijk de meest voor de hand liggende bron van water. Maar niet alle waterlopen in België zijn zomaar drinkbaar. ‘Uit de Semois kan je bijvoorbeeld niet drinken, die is te vervuild. De zijarmen ervan zijn dan weer wel oké’, aldus Jurgen. Globaal is slechts 60% van de 18.000 km aan waterlopen in Wallonië drinkbaar. Hij waarschuwt ons ook voor het bevervirus, dat je kan oplopen door het drinken van water waar bevers hun behoefte in hebben gedaan.
Filteren is dus wel aan de orde. Felix en de meisjes halen water uit de beek aan de rand van het bos, terwijl Floris een filter bricoleert. Als basis neemt hij een grote petfles (ja, wildcrafters zijn goed voorbereid), die hij vult met verschillende lagen. Bovenaan heb je iets grofs nodig, zoals keien of steentjes. Dan een laag mos of zand, afgewisseld met een laag kooltjes van het kampvuur. Onderaan weer mos, of wat ook goed werkt is een stuk textiel, zoals een doek of een oud T-shirt.
De eerste en tweede batch gefilterd water zijn niet drinkbaar, pas vanaf de derde keer kan je het veilig drinken. ‘Bah’, deinst Felix terug na een paar slokken, ‘de smaak is… nogal schimmelig.’ Je proeft inderdaad duidelijk de grond, het is anders dan wat thuis uit de kraan komt. Terroir, zou je het kunnen noemen. Al bij al is het best te pruimen. Ach, in het bos is alles gewoon lekkerder.
Bomen kammen
‘Waarom hebben we vuur nodig?’ informeert Jurgen bij de kinderen. ‘Om eten te koken’, zegt Mirtha. ‘Om dieren af te schrikken’, vindt Felix. ‘Ja, maar toch vooral’, merkt Lucy op, ‘voor het roosteren van marshmallows’. Jurgen beaamt dit alles en voegt eraan toe dat warmte toch ook niet onbelangrijk is.
Lucifers en aanstekers komen er niet aan te pas: in het bos heb je dat soort dingen niet nodig om vuur te maken (en het is ook een pak minder romantisch, geef toe). Ronny en Evi zijn de vuurmeesters van dienst en gaan aan de slag met een vuurboog, die ze maken van een houten tak en veters. ‘Want veters heb je altijd bij.’
Makkelijk ziet de procedure er niet uit, maar wel indrukwekkend. Gelukkig zijn er nog andere manieren om een vuurtje te stoken. ‘Jullie mogen de bomen gaan kammen’, zegt Jurgen tegen de kinderen, die hem lichtjes verbaasd aankijken. Blijkt dat ze de droge, dode takjes die in de bomen hangen moeten verzamelen. Verder oogsten ze ook bomenchips, door kleine schilfers van berkenschors te schrapen. Lisdodde en droog gras zijn ook geschikt. Boomschors kan je trouwens nog pluiziger en dus geschikter maken door het ‘op te wollen’ met je zakmes.
Al dat droge materiaal moet in de fik gestoken worden, en dat doe je met behulp van een magnesiumstick, een vergrootglas, vuursteen (silex) of zelfs, in geval van uiterste nood, door een mes achter in je mobiele telefoon te steken, wat een steekvlam geeft. Hier past toch wel de waarschuwing: probeer dit niet thuis in je eentje.
‘Om een goed vuur te krijgen, mag je het niet versmachten. Er moet lucht in kunnen’, waarschuwt Jurgen de kinderen, die volop hun best doen om de boel in gang te krijgen. Wanneer we een tijd later allemaal gezapig rond het kampvuur zitten, zien we alleen maar innig tevreden gezichten.
Kampvuurpannenkoeken
Hoe gezellig het ook is om bij het kampvuur te hangen, na een tijd krijgt zelfs de meest doorgewinterde bosmens honger. Aangezien de worstjes met ketchup niet aan de bomen groeien, moeten we dus op pad om iets eetbaars te vinden. Wildplukken, heet dat dan, een bezigheid waar ervaren gidsen Floris en Jurgen erg bedreven in blijken.
Weten waar je mee bezig bent, is ook hier belangrijk. Want niet elke plant is eetbaar, sommigen zijn zelfs uitgesproken schadelijk voor mensen. Boterbloemen mogen er dan onschuldig uitzien, ze zijn wel giftig, net als meiklokjes.
Floris vertelt dat het in de middeleeuwen een favoriete manier was om iemand om zeep te helpen: je bood de vijand gewoon een glas water aan waarin je meiklokjes had laten weken. Ook vingerhoedskruid en aronskelk zijn giftig, zoals onze gids een keertje ondervond toen hij zich vergiste van plant: ‘Mijn mond stond in brand!’
We kammen de omgeving van het bos uit en speuren samen naar planten die niet zouden misstaan op ons bord. Van brandnetel kan je thee maken, maar ook pesto of chips, door ze licht te roosteren in het vuur. Madeliefjes zijn lekker en look zonder look heeft dan weer het voordeel van een looksmaak zonder de bijhorende stinkadem.
‘Wat kan je met kleefkruid doen?’ vraagt Jurgen. ‘Mensen foppen’, antwoordt Lucy, die de stengels graag op de rug van nietsvermoedende medewandelaars plakt. ‘Klopt’, zegt Jurgen, ‘en je kan ze ook koken en verwerken in puree, of er thee van maken.’
Bosklaverzuring is zo lekker dat het ook wel ‘bossnoep’ wordt genoemd, bovendien werkt het goed tegen hoofdpijn. De paardenbloem is ook al een lekker hapje, je kan ze zo eten of er confituur van maken. Van de wortels kan je een soort koffie brouwen. Ook weegbree, vogelmuur, boerenwormkruid, duizendblad en veldzuring zijn eetbaar.
Terug bij het kampvuur mengt Jurgen onze zelfgeplukte planten in het deeg voor de pannenkoeken. De kinderen zijn opgetogen over het feit dat survivallen niet hoeft te betekenen dat je alleen maar planten eet. De combinatie van op het kampvuur gebakken pannenkoeken en de vrijheid van het bos: wat hen betreft het beste van twee werelden.
En wij? Wij zingen samen met Gloria Gaynor I will survive en voelen hoe het bos weer iets meer van zijn geheimen heeft prijsgegeven. Al blijft er altijd nog zoveel te ontdekken.
Wat heb je nodig?
Zin om je kinderen een weekend lang los te weken van hun scherm? In de vrije natuur zijn ze tablet en YouTube zó vergeten. Onder de noemer Wild Kids Weekend trek je als familie het bos in en kom je alles te weten over survivaltechnieken.
Let wel: dit is kamperen in de pure, onopgesmukte natuur, dat wil zeggen in basic omstandigheden. Verwacht geen campingfaciliteiten, wel alle wonderlijke verrassingen van moeder natuur.
Wat breng je mee?
- slaapzak
- matje
- tent
- bord, beker en bestek
- stevige stapschoenen
- kleding die tegen een stootje kan, in functie van het seizoen (indien nodig regenkledij of extra warme kledij)
- spullen voor persoonlijke hygiëne
- zaklamp
- kinderen die een eigen zakmes hebben, mogen dat meebrengen (je kan er ook eentje lenen bij de organisatie)
- breng je bagage mee in een handige rugzak
Er is op het terrein in Bertogne een hudo gebouwd, een primitief toilet met een houten balk als zitje. Dat is verrassend comfortabel en heeft een uitzicht waar je toilet thuis onmogelijk aan kan tippen. Douchen zit er tijdens een survivalweekend niet in, maar daar hoor je kinderen doorgaans niet over klagen. Je kan je wel (een beetje) wassen in een riviertje.
Voor prijzen, info en data van de geplande survivalweekends kan je terecht op www.wildcraftgidsen.be
Bereid je goed voor
Wie de natuur intrekt, moet kunnen improviseren en zijn plan trekken met wat er is. Toch doe je er goed aan je degelijk voor te bereiden, kwestie van het leuk te houden. Dat betekent ook: slim zijn wanneer je je rugzak inpakt. Hoe meer gewicht je te dragen hebt, hoe sneller je uitgeput zal raken. Dus, raadt Jurgen aan, neem je dingen mee die voor meerdere doelen kunnen dienen. Zoals een dweil en een blik ravioli.
- Een dweil? Wij waren niet van plan onderweg de vloer schoon te maken. Maar wat blijkt: die dweil is veelzijdiger dan je denkt. Je gebruikt hem om jezelf af te drogen én om je afwas te doen. Na gebruik droogt hij veel sneller dan een handdoek.
- Een blik ravioli stilt de honger wanneer er niets anders te eten is, en het levert je voor de rest van je tocht een drinkbeker op.
- Belangrijk: draag je mes altijd bij je, niet in je rugzak. Voor je overleving is dat mes belangrijker dan je slaapzak, dus mocht je je rugzak toch verliezen, heb je nog altijd je mes.
- Andere nuttige attributen: kompas, touw, fluitje en potlood.