Stappen door de wildernis... in het groene Limburg

9 minuten leestijd

Na honderd kilometer door het groen weten we het zeker: wie z’n wandelschoenen graag verslijt op asfalt en macadam... blijft best ver weg van de Hoge Kempen. Slingerend door Limburg slaagt de National Park Trail erin om een waar wildernisgevoel op te wekken.

reportage
  • Wandelen

600.000 jaar geleden, het begin van de ijstijden. Je zou het ‘m niet geven, zoals hij nu gezapig door de laagvlaktes meandert, maar destijds raast de Maas als een woeste gletsjerrivier. Bulderend versleept hij grote hoeveelheden zand en keien naar de contreien die we nu Limburg noemen, een waaier van puin uit Vogezen, Ardennen en Lotharingen. Zeewinden bedekken het geheel met zand: het Kempens Plateau is geboren. Waarna de Maas opnieuw een vallei uitkerft - tussen dal en plateau ligt een fikse klim, een steilrand die 20 kilometer lang als een gezwel op het landschap rust.

Dat niemand in onze aanwezigheid durft te beweren dat Vlaanderen geen bergen telt, zo bedenken we ons terwijl we puffend de steilrand van het Kempens Plateau bestijgen. Op de 110 kilometer lange National Park Trail krijgen we zeven beklimmingen voor de voeten, goed voor 900 hoogtemeters. Oké, hooggebergte is het niet - en we claimen ook niet dat we klimijzers of karabijnhaken moeten bovenhalen - maar Vlaanderen presenteert zich zelden zo pittig.

Gelukkig blijkt het uitzicht de inspanning waard. Eens boven overvalt je een gevoel van pure blijheid. Er bestaat geen gevoel of de Duitsers hebben er een woord voor - in dit geval: Gipfelglück, piekgeluk, het moment van triomf dat je ervaart als je de top van een berg bereikt. Hier blijkt dat die top geen Everest moet zijn, zelfs geen Elbroes of een Mont Blanc, dat een bescheidener aantal hoogtemeters eenzelfde emotie kan opwekken. We kijken uit over een idyllisch decor van naaldbossen, bergen en meren. Is dit een fjord in Noorwegen? Een landschap in Canada? Enkel het belletje van de ijscrèmewagen, op ronde door de cité van Eisden, verraadt de realiteit: het is gewoon Limburg.

Nogmaals wordt duidelijk waarom de National Park Trail in 2022 de titel ‘leading quality trail’ kreeg, een erkenning die het pad tussen de beste van Europa katapulteert. Slechts 25 routes pronken ermee, in ons land verder enkel de Eislek Escapardenne Trail. De criteria zijn streng: naast de deugdelijkheid van de bewegwijzering beschouwt de European Ramblers Association, de uitreikende organisatie, vooral het aantal kilometers (on)verhard, door de bebouwde kom en langs drukke wegen. De National Park Trail scoort uitstekend: 90 procent van het parcours loopt over paadjes, voetwegen en andere trage wegels.

Weinig langeafstandspaden in Vlaanderen - vakkundig dichtgeplamuurd met beton tussen Watou en Vroenhoven - blijven zo hardnekkig in het groen. Op dag één verlaten we de bossen quasi nooit. We zigzaggen vanuit Zutendaal, het ‘groenste snoepje van Limburg’, naar Lanaken, over bospaden die een kwieke eekhoorn overhuppelt zonder eerst rechts en links te moeten kijken. Het gebrom van autowegen overstemt slechts sporadisch de soundtrack van vogelgefluit.

Op de Bezoensberg picknicken we onder het goedkeurend oog van de maagd Maria - haar reusachtige beeltenis bewaakt een flard heide. We draaien een knuppelpad op door een broekbos, voorbij pootjebadende elzen en wilgen, wandelen naast een heldere beek die door een bos klatert, stappen via de statige beukenlanen van het voormalige adellijke jachtgebied Pietersheim. Doorheen drassige loofbossen slingeren modderige paadjes en op de Neerharerheide verwelkomt het gekwetter van koekoeken en boomleeuweriken ons. Een zwarte specht slaakt een kreet. Variatie als codewoord.

Stoflong wordt groene long

 360 tot 200 miljoen jaar geleden, het Carboon. In moerassen en lagunes groeien en sterven planten, ze zinken naar de bodem en worden daar bedekt met klei en modder. Die sedimenten stapelen zich op en oefenen druk uit op de plantenresten. Kort door de bocht: planten worden turf, turf wordt bruinkool, bruinkool wordt antraciet en tenslotte steenkool - een proces dat miljoenen jaren duurt.

De bergen die we na onze klim aanschouwen, blijken de terrils van Eisden. Aan het einde van het pad doemen twee schachtbokken op. Enkele decennia geleden kropen hier zwartgeblakerde kompels uit de grond. Nu slapen we in het vroegere hoofdkantoor van de mijnen, tegenwoordig een chique hotel met Franse tuin. Binnen moeten onze moegetergde benen een laatste hindernis overwinnen voordat ze zich kunnen overgeven aan bad en bed: de scheve trap, gevolg van een mijnverzakking. ‘Nu is het gebouw in rust’, sust de receptioniste. We zijn te moe om haar niet op haar woord te geloven.

Geen nationaal park zonder rangers. De volgende ochtend wandelt Jos Poelmans met ons de lange terril op - een lopende band dumpte hier mijnafval, vandaar de vorm. Hij wijst naar de tuinwijk van Eisden. De kerk, een mijnkathedraal van meer dan vijftig meter hoog, staat er broederlijk naast de moskee. Die multiculturele aanpak was nodig om aan genoeg werkvolk te geraken in een van de dunst bevolkte streken van Vlaanderen. De bazen van de mijn maakten het leven in de cités zo aantrekkelijk mogelijk. ‘In 1915 hadden de huizen al stromend water, een zeldzaamheid in die tijd’, zegt Jos. Later volgden scholen, cinema’s, zelfs bordelen. In principe moesten de bewoners het dorp nooit verlaten - een 15-minuten-stad avant la lettre.

In acht decennia delfden de mijnwerkers 73 miljoen ton op uit de Limburgse diepten, genoeg steenkool om het koolstofbudget voor een halve eeuwigheid op te souperen. Ze scheidden het zwarte goud van steengruis, dat afval moest ergens naartoe. Hopen zwollen aan tot heuvels, tot bergen, ‘reusachtige broden die oprezen uit het land’, omschreef journaliste Cal Flyn een gelijkaardige site in Schotland. De terrils bleven achter in het landschap en betuigen nu eer aan de kompels. De lange terril presenteert zich als het beste panorama van Vlaanderen, een bewering die moeilijk te weerleggen valt. Sinds de mijn in 1987 definitief z’n schachten sloot, en de laatste kompel het vuil uit de poriën van z’n lijf boende, kreeg de natuur vrij spel. ‘Van stoflong naar groene long’, dixit parkdirecteur Ignace Schops.

Wildernis palmde de terrils in. Een deel daarvan komt van menselijke activiteit. Center Parks wilde hier een bungalowpark neerpoten - de funderingen liggen er nog - en spoot een gel met zaden over de terril, uit schrik dat die anders zou eroderen. De chalets kwamen er niet, de zaden ontkiemden wel. Jos spreekt van weides vol meisjesogen in de zomer, prachtige doch exotische bloempjes. De natuur deed de rest: vogels en dieren verspreidden zaden, de wind blies ze hierheen - een regen van zaad.

Flyn omschrijft het mooi in haar boek Verlaten oorden, waarin ze overwoekerde gebouwen, desolate mijngebieden en spookwijken opzoekt: ‘Al deze zaden en sporen, het potentieel voor wilde bloemen, voor natuur, dwarrelen voortdurend om ons heen, op zoek naar hun kans. Zoals in een in de open lucht achtergelaten petrischaaltje binnen de kortste keren een eigen cultuur zal ontstaan, zo gebeurt hetzelfde – maar dan op grotere schaal – in een steriele bomkrater, op gestolde lava of op een berg puin. Ze hebben alleen een plek nodig om te landen.’

Het is meer dan enkel een mooi panorama, een geschikt plaatje voor Instagram. Op minder dan een halve eeuw kwam deze dode rots, deze kale woestenij, tot leven. Het krioelt nu van de beestjes. Een koninginnenpage fladdert voorbij, een oranjetipje scheert over de voorjaarsbloemen. Een fitis, een koddig vogeltje met een buik als een tonnetje dat, zo zegt Jos, ‘zingt als een batterij die leegloopt’, sjeest met een flukse inspanning van de ene den naar de andere, een badmintonshuttle met pluimen. Op de grote plas dobberen meerkoeten - vooral in de winter trekt het watervogels à volonté, van futen tot nonnetjes. En toen ecologen het mijnterrein uitkamden, troffen ze een enorme diversiteit aan spinnen, loopkevers, sprinkhanen en libellen - waarvan heel wat bedreigde. We plukken één voorbeeld uit hun rapport: de trommelwolfspin, wiens gerikketik op dorre bladeren tot op een paar meter afstand hoorbaar is.

Terug in de beschaving

Door de stevige mijnstempel is het snel vergeten dat dit voordien een ingeslapen streek was, waar keuterboeren moesten knokken op te overleven. Niet zoals de vruchtbare Maasvallei verderop, waar de bewoners tijd hadden om uitgebreid carnaval te vieren. Dat is volgens Jos de beste indicatie van de rijkdom van een streek. Veel heide is verdwenen, maar her en der resten relieken uit die tijd. Op sommige plekken plaggen natuurbeheerders om het plaatje intact te houden. Elders houden schapen en Schotse hooglanders de hei in toom, al zien we die niet op onze tocht.

In het voorjaar lopen we de bloeiende paarse hei mis. Misschien maar goed ook, fotograaf Ludo en ik supporteren voor Club Brugge... Zelfs zonder die kleurenpracht is de heide een fraai schouwspel. Geen wonder dat romantici in de 19e eeuw massaal neerstreken in deze regionen, om het simpele boerenleven op doek te vereeuwigen. Overal in de Hoge Kempen pel je de lagen van de geschiedenis een voor een weg - een geografisch openluchtmuseum. Zo is het Bergerven gegraven voor grindwinning. Nu zie je er kleine plevieren en grote zilverreigers en - mits wat geluk - een visarend. En op onze laatste dag belanden we op de Oudsberg, de hoogste stuifduin in heinde en verre - een ‘woestijn’ van mul zand met vliegdennen die hun grillige wortels uitstrekken, ze lijken wel getekend door Salvador Dali.

Ook de dieren laten hier overal sporen na. Over een bospad krioelen mestkevers, een akkerhommel zoemt rond een witte bloem, een lap mos fungeert als een Amazonewoud voor insecten, vleermuizen verstoppen zich in dode bomen. We zien pootafdrukken van een steenmarter, een drol van een vos, ostentatief achtergelaten op een steen, en door wilde zwijnen omgewoelde hopen bladeren. Sinds enkele jaren, zo vermoeden kenners, zwerven wolven over het Kempens Plateau.

Al die tijd blijft de beschaving op de achtergrond. We voelen die wel, maar nooit prominent - een grasmaaier in de verte, het geschal van kerkklokken. In verslagen van beroemde langeafstandspaden in de VS - zoals Pacific Crest Trail of Appalachian Trail - lees je zonder uitzondering over schranspartijen. Wie lang door de wildernis sjokt, overlevend op gevriesdroogde maaltijden, schijnt af en toe een half dozijn cheeseburgers achter de kiezen te moeten stouwen. Het beste bewijs dat het National Park Trail zich welhaast tot die klasse mag rekenen: onze onweerstaanbare drang om hetzelfde te doen bij het binnenwandelen van Opoeteren, op dag drie het eerste dorpscentrum op ons pad. In ‘t Frituurke spreken ze naar verluidt nog altijd van onze bestelling.

Wandelaars vinden in de Hoge Kempen een rode - of groene - loper. Bij een oversteek van een zeldzame autoweg wordt die versmald tot één rijvak. Er staat nog net geen gemachtigde opzichter met een stopbordje. Onverlaten die beweren dat je voor echte natuur ver weg moet trekken, dat er in Vlaanderen niets te ontdekken valt? Ze dwalen! Dat ze eens in Limburg gaan kijken. Want na bijna honderd kilometer door het groen weten we het wel zeker: wie z’n wandelschoenen graag aan frut loopt op asfalt en macadam... blijft best ver weg van de Hoge Kempen. De rest weet waarnaartoe

Hoge Kempen: (nog even) het enige nationaal park van Vlaanderen

Binnenkort maakt de Vlaamse overheid bekend welke van de zes kandidaten nationaal park wordt. In afwachting geldt de Hoge Kempen als enige gebied dat met die titel mag uitpakken. Terecht: over tien gemeenten, van As tot Zutendaal, strekt de natuur zich fabelachtig uit. Vooral de afwisseling maakt indruk: van onmetelijke naaldbossen tot heidegebieden, van valleien met kraakheldere beekjes tot stuifduinen, in de Hoge Kempen vind je het allemaal. Met als toetje: de terrils en waterplassen van Eisden - de fjorden van Oost-Limburg bieden panorama’s over de Maasvallei, bij helder weer tot een stuk in Duitsland.

De Hoge Kempen is een nationaal park sinds 2006. Een gebied moet aan drie criteria voldoen om die titel te bestendigen, zegt parkranger Jos Poelmans. ‘Een: het areaal moet minstens 1000 hectare groot zijn. De Hoge Kempen verdubbelde onlangs in grootte, tot 12.000 hectare. Twee: er gebeurt beheer. En drie: het is open voor recreatie.’ Wat dat laatste betreft: de kwalificatie nationaal park spreekt duidelijk tot de verbeelding - onderweg horen we heel wat Engels. Of hoe België voor buitenlandse toeristen meer wordt dan cultuursteden als Brugge en Antwerpen.

Meer info: www.nationaalparkhogekempen.be/nl

deel Artikel

Word lid voor 39€

Op zoek naar kwalitatieve invulling van je vrije tijd?

Word lid van Pasar en ontdek een wereld vol boeiende activiteiten, inspirerende reizen en gezellige samenkomsten. Met Pasar geniet je van een gevarieerd aanbod aan uitstappen en evenementen, afgestemd op jouw interesses en wensen. Sluit je aan bij onze warme community en beleef onvergetelijke momenten samen met andere enthousiaste leden.

Ga voor de Pasar-pas!

lees meer