
De fiets op met Professeur Vélo
‘Professeur Vélo’, zo kennen ze hem. Toon Duyck uit Brugge is niet alleen een wandelende encyclopedie over de geschiedenis van de fiets, hij heeft zelf wel vijftig historische fietsen waar hij nog geregeld een toertje mee rijdt. ‘Een fiets moet je beleven. Een museum inrichten wil ik niet, een museum is dood’, vertelt hij.
Als we aankloppen bij hem thuis in Brugge, heeft Toon al enkele exemplaren uit de garage gerold en heeft hij zijn fietstenue aan. Geen spannend wielerpakje maar een wollen pul, een kniebroek, hoog opgetrokken kousen en een zachte pet. ‘Het fietstenue van die allereerste wielerwedstrijden had iets van wat een jockey toen ook droeg’, zegt Toon. Die historische details zijn belangrijk voor hem. De leraar op pensioen herschreef door zijn opzoekingswerk in zijn eentje de geschiedenis van de fiets en het wielrennen.
Hoe is die fascinatie voor jou begonnen?
Toon Duyck: ‘Fietsen interesseerde me al in mijn jeugdjaren. Ik was er niet slecht in ook, en ik was stiekem – mijn ouders wisten het niet – aangesloten bij de Brugse Veloclub. Die hadden destijds echt goede beroepsrenners. Ik reed met het tweede- en derdehandsmateriaal dat zij niet meer gebruikten. Ik herstelde het en had zo professionele spullen die ik anders nooit had kunnen betalen.’
‘Fietsen was een uitlaatklep. Zoals Stijn Streuvels schreef: de fiets is een avonturenmachine. Dat was in mijn geval zeker zo. Maar toen ik ging studeren en mijn leven echt aanving, schoof het fietsen naar de achtergrond. Na mijn pensionering keerde die liefde terug. Ik begon in mijn garage te sleutelen aan oude historische modellen en maakte zelf replica’s op basis van documentatie. Al snel had ik een hele verzameling.’
‘Al sleutelend ben ik ook de geschiedenis in gedoken, en die geschiedenis zit vol met wendingen. Zo werd in de jaren 1960 in werk van Leonardo Da Vinci al een schets van een fiets ‘ontdekt’. Wereldnieuws, was dat. De schets reisde de wereld rond in tentoonstellingen. Maar het bleek om fraude te gaan. Uit onderzoek bleek dat de inkt van de tekeningen grafiet bevatte, dat pas in 1920 werd uitgevonden.’
Van wanneer dateert de allereerste fiets dan wel?
‘Wist je dat er in het koorgestoelte van Sint-Salvators hier in Brugge al een fietsje te zien is? Dat gestoelte dateert van 1430! De ‘fiets’ is een soort looprekje of stepje, op drie wielen. Met een kind dat ermee speelt. Ook in Nederland en Praag duiken dergelijke afbeeldingen op. Je kan zeker spreken over een voorloper van de fiets. Maar de eerste fiets? Die wordt toegeschreven aan de Duitse baron Draisin, of von Drais, in 1817. Dat ging om een loopfiets met een stuur. Maar of hij echt de uitvinder is van de fiets? Dat trek ik toch in twijfel.’
‘Ik vond politieverordeningen en verslagen van Franse studenten die al veel vroeger – in 1771 – de Parijse jardins onveilig maakten op een soort fiets: een houten balk met twee karrenwielen onder. Zelfs in een opera waar Napoleon nog in het publiek zat, dook iets op dat op een fiets leek. Ook daar ging het om een loopfiets. Wie kwam met de eerste aangedreven fiets? Een zekere Macmillan toonde in 1839 in Glasgow een constructie van een fiets die werd aangedreven door stangen die je met je voeten moest aandrijven. Zoals een trein, zeg maar. Die man heeft in mijn ogen de pedalen en dus de fiets uitgevonden. Zijn uitvinden wordt soms nog afgedaan als een fabeltje, maar er zijn gerechtelijke stukken te vinden waaruit blijkt dat de man zelfs werd veroordeeld voor het aanrijden van een meisje.’
Je hebt hier een echte Macmillan staan, de allereerste fiets. En je rijdt er zelfs recordsnelheden mee!
‘Ik heb een replica gebouwd en ik heb er drie uurrecords mee gereden, dat klopt. Maar er zijn weinig recordpogingen op dat type fiets (lacht). De recordafstand staat nu op 18,3 kilometer. De wegen moeten vlak zijn, op kasseien geraak je er niet mee vooruit. Het houten rijwiel van Macmillan had nog lang geen banden. Het heeft veertig jaar zoekwerk gevergd tot de Schot Dunlop in 1888 het ventiel uitvond. Daarvoor moesten fietsen het doen met wielen met lederen en rubberen lappen erop.’
‘In de jaren 1850-1860 namen Pierre en zoon Ernest Michaux een patent op het pedaal. Zij startten ook de eerste fietsfabriek Rijwielen Michaux. Hun fietsen hadden een groot voor- en klein achterwiel, van hout. Om meer snelheid te maken, werden die voorwielen nog groter gemaakt en zo ontstond de hoge bi of vélocipède. Je haalde er snelheden mee van wel 50 km/u. Die eerste exemplaren hadden nog geen rollagers, de wielen draaiden op assen en vet voor de smering.’
De voorjaarsklassiekers komen eraan, België is een echt koersland. Toen ook al?
‘De eerste koers ter wereld werd gereden in Parijs, in 1868. Maar al meteen werden er ook hier bij ons koersen georganiseerd. In 1969 waren er wedstrijden in Gent, Roeselare, Blankenberge, Ukkel, Charleroi, Brussel, en de allereerste interstedelijke koers Veurne-Adinkerke-Veurne. In 1870 had je hier in Brugge ook een wedstrijd.’
Toon haalt een reproductie van een affiche van toen erbij. ‘Kampstrijd voor Trapwagens’ staat bovenaan. ‘Den zondag 21 augustus 1870.’ De wedstrijd is onderverdeeld in verschillende categorieën: trapwagens van minder dan een meter hoog, trapwagens van meer dan een meter, een categorie traagrijden en een categorie snelrijden met hinderpalen. Grootste prijs die te winnen was, was 50 frank.
‘Vlaanderen neemt een heel speciale plaats in als het over koersen gaat. Je vond hier de meest gekke wedstrijden. Bijvoorbeeld, van kerktoren naar kerktoren, dwars door alles door. Of er werd een ballon opgeladen en de renners moesten erachteraan. Fietsen was vertier en het reglement was flexibel. In 1893 mocht je tijdens de koers Brugge-Breskens-Brugge je pechtijd aftrekken van je aankomsttijd.’
Bij die eerste koersen is er nog sprake van ‘trapwagens’. Sinds wanneer spreken we over de fiets?
‘Vélocipède klonk het in het Frans, afgeleid van ‘snelle voeten’. Vélo, dat kennen we nog. Over de oorsprong van het woord fiets doen verschillende theorieën de ronde. Volgens een Gentse professor is het woord afgeleid van het Duitse Vieze-Pferd, wat zoveel betekent als ‘vervangpaard’. Veel vroeger had Guido Gezelle zelfs een poging gedaan om een andere benaming aan de trapwagen te geven, en hij stelde schrijwiel voor. Het bleef niet hangen.’
‘Wat mij de meest aannemelijke theorie lijkt, is dat het woord afgeleid is uit het Fries. Fietsjeln betekent zoveel als opschieten. Rond 1900 doet het woord fiets zijn intreden in onze contreien.’
Je gaat nog vaak op pad met je fietsen, en je vertelt er graag over. Waarom doe je dat?
‘Met een fiets moet je de straat op. Ik wil geen museum van oude fietsen, want een museum is dood. Met gelijkgezinden zijn we wel vaker de baan op om een uitstapje te maken. Zelf ben ik bijvoorbeeld altijd van de partij tijdens de wielerwedstrijd Belcanto Classic. Mensen moeten de geschiedenis zien en beleven.’
‘Daarom heb ik na mijn zestigste nog met een hoge bi leren rijden. Johan Museeuw is ooit bij mij geweest om het te leren. Hij raakte in het begin niet verder dan een meter of vijf. Het is niet evident, hoor. Als je met je hielen het wiel raakt, lig je er. En de hoge bi heeft geen remmen. Die eerste wedstrijden waren levensgevaarlijk, de renners waren echte stuntmannen.’
Wil je Toon ‘Professeur Velo’ Duyck aan het werk zien met jouw afdeling? Zijn fascinerende verhalen horen? Je kan hem bereiken via toonduyck@gmail.com