
De Schelde weet de weg
Het voordeel van wandelen langs een rivier? Geen pijlen te volgen, geen knooppunten te zoeken, want het water weet de weg. Perfect voor luie wandelaars! Wij meanderden stroomopwaarts met de oude Schelde tussen Kluisbergen en Doornik, in de slipstream van ruisende populieren, een karekiet of drie én de mysterieuze taalgrens.
- Wandelen
Technisch gezien is het de Bovenschelde die we verkennen, zoals het deel vanaf de bron in het Noord-Franse Gouy – in de buurt van Saint-Quentin - tot Gent heet. De rest van het stroomgebied van de Schelde bestaat uit de Zeeschelde, van Gent tot aan de Nederlandse grens, en daarna is het de Westerschelde. Wij kiezen voor het stuk Bovenschelde waar de rivier haar l’Escaut pakje aantrekt, al moet je goed kijken om het te kunnen zien. Van Kluisbergen in de Vlaamse Ardennen tot het Waalse Doornik, vlakbij de Franse grens: een wandeling van om en bij de 40 km.
Bedeesd loopje
Het is nog vroeg, al vindt de plaatselijke haan van niet. Maar om 4u in de ochtend aan een wandeling beginnen? Dat vinden we er toch wat over. De nacht brachten we door in een tent bij Au Pied du Trieu, tussen de loeiende koeien en de scharrelende kippen. Vandaaruit wandelen we naar het vlakbij gelegen kerkje van Russeignies/Rozenaken, waar we simpelweg de oude spoorwegbedding van de Ravel moeten volgen richting Schelde.
Het stuk Schelde dat we volgen, lijkt in niets op de stroom voor onze deur in Antwerpen. De getijdenwerking, de sterke stroming, de brede borstkas: in het Oost-Vlaamse Kluisbergen is daar allemaal niets van te merken. Hier is de Schelde een bedeesde waterloop zonder grote plannen, lijkt het. Net als veel mensen wordt ze in de loop van haar leven steeds breder. Ter vergelijking: hier is ze om en bij de 20 meter, in Gent rond de 65 meter, ter hoogte van Antwerpen is ze al flink uitgedijd tot 450 meter en zodra ze zich in de Noordzee stort, loopt ze tegen de 5 km.
Zuidwaarts richting de bron trekken voelt in zekere zin als teruggaan in de tijd, in de levensloop van deze rivier althans. Eens kijken hoe ze was in haar jeugd, voor ze zo’n 120 km later haar spieren laat rollen in de wereldhaven die Antwerpen van containers, cruiseschepen en exotische spinnen voorziet.
Schelp aan de Schelde
De Schelp is een opvallend kunstwerk van wilgentakken vlakbij de voetgangers- en fietsersbrug die Orroir met Avelgem verbindt. Op ons maakt dit staaltje land art eerder de indruk van een kokosnoot, maar zeker is dat je er prima in kan picknicken, uitrusten of schaduw opzoeken. We steken de brug over en trekken richting de Avelgemse Scheldemeersen, een natuurgebied dat omhelsd wordt door de oude, geamputeerde armen van de Schelde. Deze afgesloten meanders of coupures zullen we tijdens onze wandeltocht geregeld tegenkomen. Het zijn plekken waar de natuurlijke bocht in de rivier plaats moest maken voor een meer rechtlijnig traject, zodat ook grotere schepen erdoor konden.
Intussen zijn deze oude Scheldearmen hotspots van biodiversiteit. De stroming kwam er tot stilstand, wat de weg vrijmaakte voor de ontwikkeling van uitgestrekte wetlands. Deze waterrijke graslanden zijn een gedroomde biotoop voor heel wat planten, zoals de dotterbloem, de echte koekoeksbloem, de pinksterbloem en verschillende soorten zegge. Ook libellen, vlinders en watervogels zoals de kleine karekiet hebben het hier naar hun zin.
Aan de scherpste bocht in deze meander ligt café ’t Zakske, dat door een tipgever zo omschreven: ‘gezelliger dan dat wordt het niet’. We moeten hem gelijk geven. Een uitstekende setting voor een pauze met een streekpintje zoals Kluiz, onder de bomen, met de voeten (bijna) in het water.
Grappig is dat de taalgrens ooit gelijk werd gelegd met de oude Scheldebochten en daar voor het gemak ook na de rechttrekking van de rivier bleef. Zo komt het dus dat we aan de ene kant van de wandelweg in Vlaanderen zijn, terwijl de andere Waals is. Al lijken de reigers en ijsvogels zich daar weinig van aan te trekken…
Via de IJzerwegbrug keren we terug naar de rechteroever en wandelen tussen industrie aan beide kanten: beton, tapijten en andere fabrieksactiviteiten. Even verderop liggen oude Scheldebochten er paradijselijk rustig bij, en daarmee ook de wild slingerende maar onzichtbare taalgrens. Zijn we in Oost-Vlaanderen, in West-Vlaanderen of in Henegouwen? Wie zal het zeggen.
Zwembad zonder water
Ter hoogte van Bossuit besluiten we de Schelde even links te laten liggen en het dorpje te verkennen. In de voormalige Sint-Amelbergakerk is een vloermozaïek van de New Yorkse kunstenares Ellen Harvey te bewonderen. En o ja, de kerk heeft geen dak. Hemelse sferen verbinden ons met de vogels en de jagende wolken; een verademing vergeleken met de somberte van sommige kerken.
Even verderop in de straat zit Brokantiek, waar de Nederlandstalige Paul en Sylvie hun liefde voor oude dingen met een ziel etaleren. Je vindt er schilderijen, stoelen, Mariabeelden, porselein… Paul toont oude foto’s van het kanaal Kortrijk-Bossuit, dat ooit ondergronds was. Hij vertelt dat het huidige, bovengrondse kanaal hoger ligt dan zowel Schelde als Leie, waardoor er water in gepompt moet worden. In het 19de eeuwse pomphuis zit tegenwoordig een ambachtelijke stokerij.
Het kasteel van Bossuit is in privé handen en wacht al enige tijd op een fikse opknapbeurt. Af en toe zijn er evenementen in het beschermde monument, daarbuiten is het niet toegankelijk. Via de Bossuitstraat wandelen we het dorp uit, terug naar onze rivier. Langs een handvol industriële gebouwen zetten we onze weg verder naar het zuiden, om met een beetje bochtenwerk - het piepkleine maar charmante dorp Helkijn: check - af te zakken tot aan het Bassin. Dat is het oude zwembad van Spiere-Helkijn, het eerste openluchtzwembad van het land. Het werd hersteld in al zijn jaren ‘30 art deco glorie en biedt tussen de gerestaureerde kleedhokjes een fototentoonstelling in openlucht.
Balanceren op de taalgrens
We passeren de sluis van Hérinnes en naderen nu het punt waarop de Schelde voor haar definitieve costume change gaat. Was de rivier tot nu toe enigszins bipolair – nu eens Vlaams en dan weer Waals, de verdwenen bochten volgend – dan kiest ze hier voor een Waalse fase, tenminste voor ze straks Française wordt. Al balancerend op de taalgrens botsen we in het laatste hoekje Vlaanderen op de Franstalige Frédéric Pero, die zit te vissen. ‘Ik woon op drie kilometer hiervandaan’, zegt hij, ‘maar na een lange werkweek is er niets dat me zo kan ontspannen als deze plek. Zeg nu zelf, daar word je toch sereen van?’, wijzend op de Schelde en het 19de eeuwse Spierekanaal dat hier uitmondt. We kunnen het bevestigen, daar word je inderdaad sereen van. Of hij ook iets vangt? ‘Zelden’, zegt hij, ‘maar dat is bijzaak.’
Bij La Maison de Léaucourt wacht natuurgids Martin Windels ons op. Hij kent de streek als zijn broekzak en is tweetalig: ‘plat West-Vlaams’ en Frans. ‘Hada lukke?’ vraagt hij. Martin is alles wat je wil in een gids: enthousiast, geestig en genereus met zijn kennis. ‘Rond 1882 passeerden hier péniches van 200 ton’, vertelt hij. Nadat de scherpste Scheldebochten waren rechtgetrokken konden er ook grotere boten passeren, tot zo’n 350 ton. ‘Tegenwoordig zijn het boten van 4500 ton.’
Die boten, aldus Martin, werden vroeger getrokken door mensen. Vrouwen en kinderen, meer bepaald, die het gevaarte vanop het jaagpad voorttrokken terwijl ‘meneer in de stuurcabine zat’. Na vrouwen en kinderen knapten paarden het sleurwerk op en vanaf WOI gebeurde het met tractoren. Tegenwoordig is het jaagpad voor fietsers en wandelaars die, buiten zichzelf en hun rugzak, niet veel te trekken hebben.
Martin neemt ons mee het dichte struikgewas van alweer een oude Scheldearm in, waar het barst van het natuurgeweld. ‘Zelfs de bever is terug’, zegt hij. Onze gids vertelt over het fenomeen loess of löss, door de wind aangevoerde leem. Leem bestaat op zijn beurt uit bodemkorrels die qua grootte tussen zand en klei inzitten. De combinatie van vruchtbare leemgrond – te danken aan de Schelde – en wind levert goede landbouwgrond op, wat rondom te merken is aan de veelvuldig bebouwde akkers. ‘Maisvelden in plaats van moerassen, jammer genoeg.’
Serene snoekbaars
Terwijl we langs de oude rivierarm wandelen, vertelt hij hoe de Schelde ooit 140 meter hoger dan nu was. Het water zocht langzaam zijn weg en plooide zich daarbij in bochten, niet gehaast. ‘Mô ja, wiender willen alles rap hebben.’ En dus werden de bochten eruit gestreken en kreeg de Schelde hier en daar bijna het uitzicht van een kanaal.
‘Hoor je dat?’ vraagt hij plots. Wij spitsen de oren, maar weten niet wat we horen. Het blijkt de kleine karekiet te zijn, die deugeniet in het riet. Ook een waterhoen komt kijken en Martin wijst naar beversporen. Die bevers lusten graag els, wilg en populier, alles wat z’n voeten in het water heeft en hier uitbundig groeit. ‘Bijten ze een beetje?’, vraagt Martin aan een visser die hoopt op een snoekbaars, plaatselijk geliefd als delicatesse. ‘Pas beaucoup’, antwoordt die, al lijkt het ook hem meer om de sereniteit dan de vangst te gaan.
Als we even later de oude Schelde verlaten en in het hoge gras langs de nieuwe Schelde wandelen, wijst Martin op de sneeuwvlok – niet te verwarren met de sneeuwklok. Het blijkt een plant die alleen hier te vinden is. Hij toont ons ook nog weegbree en de invasieve Japanse duizendknoop, die laatste is volgens hem prima te eten zoals asperges.
We zitten in het grensgebied tussen Vlaanderen en Wallonië, maar dat is iets waar vooral mensen mee bezig zijn? ‘Toch niet’, repliceert onze gids. ‘Wat je nu hoort is een Nederlandstalige vink. De Waalse vink klinkt anders. Als je hun sonogram bestudeert, hoor je er regionale ‘accenten’ in.’ Wow!
Een paar meerkoeten en een fuut dobberen mee richting Pecq, waar wij ook moeten zijn voor pizzavormige brandstof en een nachtje rust.
Daar is Doornik!
Vanuit Domaine de Bourgogne wandelen we in de frisse ochtendlucht via Trieu del’nys weer naar onze vertrouwde blauwe draad. We moeten een lelijke steenweg over, maar bevinden ons dan meteen weer in weelderig groen dat via een mooi paadje naar de rivier leidt. We zijn nog maar een kwartier langs het water aan het stappen als we het terras van L’Escanguilles in het oog krijgen. Niet dat we dorst hebben, maar een terrasje aan de Schelde is hier zo zeldzaam, dat we niet anders kunnen dan er even te gaan zitten.
De Schelde slingert zich nog een paar kilometer lang in een aarzelende curve, vooraleer ze een meer gestroomlijnde gedaante aanneemt. Stilaan zien we Doornik opdoemen in de verte. Het eerste wat een meer stedelijke omgeving verraadt is de schreeuwerige gevel van een bowlingbaan op de steenweg vlakbij. En dan ontwaren we gelukkig ook de klokkentorens van de kathedraal. Even daalt een plechtig pelgrimsgevoel over ons neer, zeker als we ook pijlen naar Santiago de Compostela opmerken.
Met elke brug, hangar of industrieel complex dat er onderweg bijkomt, voelen we het landschap ingrijpend veranderen. Nadat we onderweg nog een troep nukkig kijkende ganzen trotseren, komen we aan in Doornik. Of Turnacum, zoals de Romeinen zeiden.
Blauwe Gatenbrug
Het eerste dat we zien? De mythische Pont des Trous over de Schelde. Deze 13de eeuwse rivierbrug maakte deel uit van de stadswal; de bouw ervan startte met de toren op de linkeroever in 1281 en pas een kleine vijftig jaar later, in 1329, raakten ook de poort op rechteroever en de bogen tussen de twee afgewerkt. Het geheel werd uitgevoerd in de typische Doornikse blauwe steen, die destijds gretig werd geëxporteerd en waarvan ook het Gentse Gravensteen en de Lakenhalle van Ieper gebouwd zijn (net als menig vensterbank in België).
De afgelopen jaren werd de verkruimelende brug grondig onder handen genomen; ze ziet er na een drie jaar durende renovatie een pak beter uit. De kaaien werden heraangelegd, resulterend in een Schelde die zich behaaglijk tussen de mensen begeeft. Aan de wandelaars, picknickers en fietsers langs de rivier te zien, is dit een geslaagde operatie.
Intussen staat gids John Naessens ons op te wachten voor een ommetje door het historische hart van zijn door Unesco als werelderfgoed erkende stad. We beginnen met het Belfort, gebouwd in 1188 en daarmee het oudste van België. De locatie is geen toeval, aldus onze gids: het werd gebouwd op de kruising van twee Romeinse heirbanen. Maar liefst vier verdiepingen aan gevangenissen herbergde het bouwwerk. Veel protestanten werden hier opgesloten en vonden vervolgens de dood op de vlakbij gelegen Grote Markt, waar zo’n 3700 executies plaatsvonden. Vanuit de toren van het Belfort kan je bij mooi weer Lille zien, vertelt John, maar die is momenteel niet toegankelijk. Na onze Scheldewandeling eerlijk gezegd wel prima dat we het beklimmen van de 257 treden aan ons voorbij mogen laten gaan.
Om de hoek is de Lakenhalle te bewonderen, oorspronkelijk gebouwd in de 13de eeuw maar door een storm verwoest begin 17de eeuw. De heropbouw, door architect Cornelis Floris de Vriendt – die ook het Antwerpse Stadhuis ontwierp – gebeurde in 1611 in een eclectische mix van stijlen. De gevel werd netjes gerestaureerd en is momenteel het enige dat kan bekeken worden. Niet zo bij de beroemde Onze-Lieve-Vrouwekathedraal, waar je zowel binnen als buiten geneigd bent om met open mond te staan staren. De romaanse kathedraal werd in de 13de eeuw uitgebreid met een gotisch stuk, dat er tegenaangebouwd werd. Sinds 1090 vindt hier jaarlijks in september een processie plaats, een bedankje van de toenmalige bisschop aan God omdat hij zo vriendelijk was geweest de pest een kopje kleiner te maken. Binnenin de kathedraal zijn de zuilen en kapittels het enige dat nog rest uit de 12de eeuw, legt John uit. Oorspronkelijk hingen er twee werken van Rubens, maar die werden tijdens de Franse Revolutie gestolen en zijn nooit weergekeerd. Gelukkig is er ook een schatkamer, met manuscripten, goudsmeedwerk en tapijtweefkunst uit Arras.
Als we later op een bankje aan de Schelde zitten, weten we het wel zeker. De Schelde volgen is als een teletijdmachine: dagenlang tijdreizen tussen de Romeinen, de middeleeuwen en de 21ste eeuw. En dat allemaal zonder één keer op Google Maps te moeten kijken. Lang leve de rivier.