Begraaf- en andere plaatsen tussen Antwerpen en Gent
- Kamperen
Schoonselhof
Een kasteel met waterpartijen, een handvol joggers, grootouders op pad met de kleinkinderen en een groepje dames met een gids verdiept in funeraire architectuur. Ik bevind me niet in een of ander kasteelpark, maar op het Schoonselhof, stedelijke begraafplaats van de stad Antwerpen. Sinds 1920 werden hier in de groene zuidrand duizenden sinjoren begraven. In de stad zelf was er immers geen plaats meer. Toen kregen de stadsambtenaren het domein van een ‘huis van plaisantie’ in Wilrijk op het oog. Zo heetten de buitenverblijven van rijke stedelingen toen. In 1911 verkocht Julius Moretus (van de bekende drukkersfamilie) zijn landgoed Schoonselhof aan de stad.
Er zijn droeviger plaatsen om je laatste rustplaats te hebben. Geef toe, eeuwige rust vind je toch eerder in de ruime tuin van een landgoed dan in een benepen kerkhof in een stadswijk. Vandaar dat Antwerpenaren ook naar het Schoonselhof aan de Krijgsbaan trekken om zich gewoon te ontspannen. Alsof de dood er een rustgevender gelaat toont. Of om er het ereperk N te bezoeken. Op dat perceel worden Antwerpenaren met naam begraven. De blauwe bewegwijzerde wandeling voert naar perceel N. Broederlijk naast elkaar liggen er Antwerpse burgemeesters en schepenen en andere voorname staatslieden. Maar ook kunstenaars, zoals Gerard Walschap en Willem Elsschot. Misschien wel het mooiste graf is dat van de dichter Paul van Ostaijen. Het beeld is van zijn vriend Oscar Jespers. Met de ogen dicht legt De Luisterende Engel zijn oor op het graf van de jong gestorven dichter. Op ereperk R rusten recenter overleden Antwerpse kunstenaars, zoals Gust Gils, Maurice Gilliams, Ferre Grignard en Herman de Coninck. Geen twee grafstenen zijn gelijk.
Bazel en Rupelmonde
Door de Kennedytunnel rijd ik naar de andere oever van de Schelde. Bij de eerste afrit verlaat ik de autosnelweg en volg de N419 naar de Wase Scheldedorpen. Bazel verdient er een eerste stop. Pal in het centrum van het dorp ligt het kasteel Wissekerke in een park. Het domein sluit aan bij de uitgestrekte Scheldepolders. Rond het dorpsplein staan enkele gezellige herbergen. Geknipte infrastructuur voor de koffie van elf uur.
Verderop staat op het marktplein van Rupelmonde Mercator mij al welkom te zwaaien. De beroemde cartograaf werd in het ooit welvarende Scheldestadje geboren. Als kleine jongen raakte hij er gefascineerd door de verre zee, die bij hoogwater de plaatselijke watermolen in werking bracht, vandaag de laatste getijdenmolen in de Scheldemond. Het zes meter hoge rad en de vier molenstenen van het volledig gerestaureerde bouwwerk, dat een inham van de Schelde afdamt, komen nog tweemaal per dag in beweging.
Unieke zoetwaterschorren
Van de monding van de Rupel rijd ik langs Temse naar de monding van de Durme in Tielrode. De plek zelf is enkel te voet te bereiken. Een veerman zet er voetgangers en fietsers over. Een opa wandelt met zijn kleinkind naar de schuit en vertelt hoe hij vroeger in een bootje ging vissen op de Durme, op dit moment door de getijdenwerking slechts een slijkachtige sleuf. Bij de monding van de Durme liggen de laatste zoetwaterschorren van ons land. Dit zeldzame biotoop wordt bij hoogtij overspoeld door het water, maar valt telkens weer droog. Omdat de schorren zich al een eind stroomopwaarts bevinden, bevat het water hier geen zout uit de zee meer, in tegenstelling tot die stroomafwaarts.
Deze binnendijkse slijkplaten zijn doorkliefd door kleine kreekjes. Ze zijn onbegroeid, maar de rijke bodemfauna vormt een feestdis voor vogels. Op de hogergelegen schorren kan zich wel een pioniersvegetatie nestelen. Riet en wilgenstruweel zijn er prominent aanwezig. Zangvogels voelen zich veilig in het hoge riet en zoeken er een broedplaats. Doordat de vloed dagelijks nieuwe voedingsstoffen aanvoert, kunnen sommige planten er opvallend grotere afmetingen aannemen dan elders in ons land. Vooral de dotterbloem is er in de lente een opvallende bloeier.
Waterpret in het Molsbroek
Ik verlaat de Scheldevallei en rijd langs de typisch Wase bolle akkers naar Waasmunster. De akkers lijken ezelruggetjes in het landschap. Ze werden bewust zo aangelegd: de bolle vorm maakt dat het water op een natuurlijke manier wegstroomt. Zo blijft de waterhuishouding op de akker optimaal. Het gehucht Sombeke pronkt met een erg zeldzame dries. Het groene, driehoekige plein wijst op de zeer oude oorsprong van de plek.
Op weg naar Waasmunster rijd ik door een opvallend bebost en licht golvend land – een contrast met de rest van de tocht. Je streelt hier de Wase cuesta, een heuvelrug die zich uitstrekt tot Rupelmonde. Eeuwenlang was deze heuvel heidegebeid. Later werd hij bebost en nu is hij grotendeels verkaveld voor chique villawijken. Zoals dat zo vaak gaat met mooie brokken natuur.
Net voor ik Lokeren binnenrijdt, eist die natuur wél met succes haar plaats op. Het Molsbroek – een natuurreservaat van 80 ha – bestaat uit uitgestrekte plassen, moerassen, rietvelden, weiden en rivierduintjes. Ooit was het voorbestemd als spuikom voor Durmewater, maar dat plan werd verlaten. Ik wandel over de dijk de vijf kilometer lange lus rond de grootste plas. Bij het water krijsen, zwemmen en voeden zich honderden watervogels. Wie op de open plekken in de zandverstuivingen geen dozijn konijnen ziet rondhuppelen, is stekeblind. Ik heb spijt dat ik mijn verrekijker niet heb meegebracht.
Van OLV naar Sint-Amands
In Lokeren zoek ik de weg naar Daknam (tip: volg de wegwijzer naar het voetbalstadion en je zit in de juiste richting). Het dorp is zo landelijk als een vlek van enkele honderden inwoners kan zijn. Het prachtige romaanse O.L.V.-kerkje (de oudste kerk van het Waasland) met kerkhof wordt omzoomd door een witgekalkte muur. Voorbij de muur begint weiland dat uitloopt in de Durme. Uniek is de pui met vierkant afdakje bij de toegangspoort. Hier werden vroeger afkondigingen voorgelezen aan de kerkbezoekers. Het rechthoekige marktplein behoort tot de categorie ‘stemmige dorpspleinen’. Hoge bomen en een handvol oude huizen zorgen daarvoor.
In Sint-Amandsberg bereik ik met het Campo Santo mijn eindpunt. Dat kerkhof ligt op de Kapellenberg, een zanderige heuvel die de begraafplaats extra charme geeft. Dat wekte in de negentiende eeuw de interesse van de Gentse bourgeoisie. Algauw werd het de mode om zich hier te laten begraven in rijkversierde graven. Kunstenaars, geleerden en staatslieden maakten van het Campo Santo een Vlaamse heldenheuvel. De lijst met bekende namen is te lang om op te sommen. Bij de ingang van het kerkhof pik ik een fiche op waarmee ik met wat zoekwerk de bekendste graven kan terugvinden. Zoals dat van Jan Frans Willems, vader van de Vlaamse Beweging. Zijn graf maakte van het Campo Santo een soort pelgrimsplaats van de Vlaamse gedachte. Beetje vreemd voor een begraafplaats waar negentig procent van de grafschriften in het Frans is opgesteld.